Polen, Biebrzanski Park Narodowy 2021

In het voorjaar van 2021 ontving ik goede berichten uit Polen. Voor het eerst in jaren was de waterstand in het Biebrza gebied weer eens ouderwets hoog. De hoogte van het waterpeil wordt daar vooral bepaald door de hoeveelheid neerslag en dan met name die van de winter daarvoor. Een uitgelezen kans om weer eens met de drijfhut aan de slag te gaan en de aandacht te richten op de vogels.
Eind april was het dan zover en ondanks het zeer koude voorjaar had ik er goede hoop op dat ik voldoende watervogels zou gaan vinden. Helaas bleek direct bij aankomst al dat het waterpeil in twee weken tijd dramatisch was gezakt. Zo snel hadden ook de bewoners van het gebied het niet vaak zien wegstromen.
De consequentie was dat alle Kemphanen, eerst in grote aantallen aanwezig, waren doorgevlogen naar meer geschikte plekken. Ook van de overige watervogels waren de aantallen klein. Van de vele zangvogels die de Biebrza moerassen rijk zijn, heb ik veel soorten niet waargenomen omdat hun moment van arriveren door het koude weer stevig was opgeschoven. De aantallen Ooievaars waren eveneens laag en het aantal bezette nesten was beduidend minder dan in andere jaren.
Door het koude voorjaar was ook het plantenleven nog maar net op gang gekomen. Velden die normaal een zee van bloemen laten zien, lagen er kaal bij. Wat dat zou betekenen voor de rupsenstand was even de vraag, maar als snel bleek dat met behulp van een UV-lamp er het nodige te vinden was. Een interessante strook onder een hoogspanningstracé bleek in de winter met een Bosklepel te zijn bewerkt. Op dit tracé staat een grote hoeveelheid Struikheide, tezamen met een keur aan kleine boompjes zoals Zomereik, Vogelkers en Berk. In september het jaar hiervoor had ik al redelijk wat rupsensoorten gevonden op dit stuk en deze zouden in het voorjaar volgroeid moet zijn. Na de werkzaamheden bleek daar uiteraard niets meer van over te zijn. Toch wel een teleurstelling omdat ik het idee had dat dit me wel een aantal nieuwe soorten zou gaan opleveren. Later, in augustus 2021 ben ik nog weer terug gegaan en kon ik constateren dat het herstel vlot verliep. In een volgend stuk daarover meer.
Ook had ik me voorgenomen om de nodige tijd te besteden aan de groep van de amfibieën. Met name de Groene pad stond hoog op de verlanglijst. Een prachtig gekleurde soort waarvan het vermoeden bestond dat deze in de omgeving moest voorkomen. En met soorten als Knoflookpad (Bufotes viridis) en Roodbuikvuurpad (Bombina bombina) is er ook op dit gebied het nodige te beleven. De Ringslangen echter waren weer in geen velden of wegen te bekennen. Te koud!. De positieve zijde van dit laatste is dat ik ook geen doodgereden exemplaren heb gezien. Met name de weg die door het nationale park loopt kan bezaaid liggen met platgereden slangen. Zeker nu er een nieuwe laag asfalt is aangebracht, is de snelheid van het verkeer flink toegenomen. Voorheen was de kwaliteit van de weg zo slecht dat men vanzelf wel rustig aandeed.
Al met al en met de nodige ups en downs is ook deze trip dan toch weer een succes geworden. Maar alleen al daar verblijven is een uitermate prettig iets.